Op de eerste
warme lentedag van het jaar zal het er dan toch van moeten komen: de lange broek,
het veilige t-shirt met lange mouwen, trui, vest, sokken en korte laarsjes gaan
uit. Er kan een jurkje aan. Tja. Meteen maar een best blote, dan hebben we het
maar gehad. Ik heb ‘m vorige zomer al van oudste dochter gekregen, hij was haar
te groot. Maar ik heb hem nog nooit gedragen. In dit huis heb ik geen
passpiegel, alle spiegels tonen mijn bovenste helft, dus voor het hele plaatje ben ik afhankelijk van
het oordeel van de man in huis.
‘Staat dit?’
‘Ja geweldig!
Leuk! Zit ook lekker zeker?’ Die laatste
toevoeging had nu net niet gehoeven. Maar hij draait om me heen, trekt de jurk
van achteren nog even recht en bekijkt me goedkeurend. Wel een beetje alsof hij
me voor het eerst weer ziet, uitgepakt en wel.
‘Ik bedoel,
ik kan hier zo wel mee naar de bakker, het is niet gek ofzo?’ Sinds alles wat
is gaan hangen en verkleuren op allerlei nu meedogenloos aan het daglicht blootgestelde
plekken ben ik meer van de koude maanden gaan houden. Met onverwoestbare
loyaliteit zegt hij dat ik er prachtig uitzie. Misschien nog wat wit, maar dat
trekt vanzelf bij. Zelf begeeft hij zich grotendeels in de schaduw en is binnen
drie dagen hazelnootkleurig, wat tegenwoordig prachtig staat bij zijn
zilverwitte haardos, bij mij duurt dat allemaal een stuk langer.
In de
badkamer kijk ik mismoedig naar de rimpels in mijn bovenarmen. Ook al die
levervlekjes op handen en armen en tegenwoordig ook op m’n benen, waar is dat
allemaal goed voor? Ik bedoel, het is zo jammer dat het leven leuker wordt bij
het stijgen van de jaren (en dat vind ik echt) maar je uiterlijke verschijning
daar geen gelijke tred mee houdt. Je haar kleuren, ook zo’n puntje. Nu ben ik
nog niet echt helemaal grijs, meer het type zilveren draden tussen het goud.
Een keer of twee, drie keer per jaar laat ik m’n haar verven, maar het laatste
jaar twijfel ik of ik dat nog moet doen. Zeg nou zelf, vaak is het heel lelijk,
zo’n stevig bruin geverfde haardos bij een tamelijk kleurloos, rimpelig gezicht.
Tegelijkertijd wil ik er ook nog niet aan, aan die peper-en-zoutfase. Ik ben er
hier net een beetje aan gewend mezelf zonder make-up aan de wereld te tonen. En die te lange pony die me voortdurend in de ogen waait heb ik nu à la Ans Marcus strak achteruit getrokken. Met een haarband. Dus voor mijn eerste trip buitenshuis in een
jurkje moet ik toch even mijn gezicht opzetten. Routineus
zijn mijn ogen binnen drie minuten van oogmake-up en mascara voorzien en kleur
ik mijn lippen rood. Zo. Ik ben
er nog. Want dat is natuurlijk wel de politiek correcte gedachte die op al dit ijdele gezanik hoort te volgen. Maar soms…….